Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5507

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807314/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland (hierna: het college) aan [vergunninghouders], een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een dierenpension voor het houden van honden en katten aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 augustus 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200807314/1/M2. Datum uitspraak: 19 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], allen wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland (hierna: het college) aan [vergunninghouders], een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een dierenpension voor het houden van honden en katten aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 augustus 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna: [appellanten]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten] hebben een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2009, waar A. Kok in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A. Meijer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voor zover [appellanten] aanvoeren dat het tot het bestreden besluit behorende rapport "Akoestisch onderzoek dierenpension 'De Wetering' te Mastenbroek" dat door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. op 24 juli 2007 is uitgebracht (hierna: het akoestisch rapport) gebreken bevat, het beroep niet-ontvankelijk is omdat [appellanten] deze beroepsgrond niet als zienswijze naar voren hebben gebracht. 2.1.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat in beroep slechts categorieën milieugevolgen als besluitonderdelen aan de orde kunnen worden gesteld waarover een zienswijze naar voren is gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten. [appellanten] hebben zienswijzen naar voren gebracht over geluidhinder. De beroepsgrond dat aan het akoestisch rapport gebreken kleven heeft eveneens betrekking op geluidhinder. Anders dan het college stelt, is het beroep op dit punt ontvankelijk. 2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.3. [appellanten] vrezen geluidhinder te ondervinden vanwege het in werking zijn van de inrichting. Volgens hen kan de inrichting niet voldoen aan de geluidgrenswaarden die in de aan de vergunning verbonden voorschriften zijn gesteld. In dit verband hebben zij onder meer aangevoerd dat in het akoestisch rapport een te laag blafpercentage wordt aangehouden. Voorts hebben zij erop gewezen dat er in het akoestisch rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de woning aan de Nieuwe Wetering 16 op een terp is gelegen. Ten gevolge hiervan is bij de berekening van de te verwachten geluidhinder voor deze woning uitgegaan van een lagere geluidbelasting dan in werkelijkheid zal optreden en is de in het aan de vergunning verbonden voorschrift 2.1 opgelegde grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet haalbaar, aldus [appellanten]. 2.3.1. In het akoestisch rapport is vermeld dat gedurende de dagperiode 10% van de honden die in de kennels verblijven in totaal 5% van de tijd blaffen. Gedurende de avond- en nachtperiode wordt ervan uitgegaan dat 5% van de honden gedurende 2% onderscheidenlijk 1% van de tijd blaffen. In het deskundigenbericht is vermeld dat bij een hondenpension een blaftijd van 5% als representatief kan worden aangehouden maar dat de in het akoestisch rapport aangehouden percentages blaffende honden in de kennels bijzonder laag zijn, hetgeen zonder maatregelen niet aannemelijk is. Uit de aanvraag blijkt niet dat dergelijke maatregelen zijn getroffen teneinde (overlast van) geblaf van de honden in de kennels te beperken. Tevens is niet gebleken dat het college onderzoek heeft verricht naar dergelijke maatregelen. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat vereist dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten. 2.3.2. Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift 2.1, voor zover hier van belang, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten ter plaatse van de woning aan de Nieuwe Wetering 16 in de dagperiode niet meer bedragen dan 40 dB(A). 2.3.3. In het akoestisch rapport is vermeld dat in de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, ter plaatse van de woning aan de Nieuwe Wetering 16, in de dagperiode 40 dB(A) bedraagt. In het deskundigenbericht is vermeld dat bij de berekening van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden met het feit dat de woning aan de Nieuwe Wetering 16 is gelegen op een ongeveer twee meter hoge terp en dat deze woning ten onrechte is gemodelleerd als een woning op een maaiveldniveau van 0 meter. In het deskundigenrapport is voorts, met toepassing van het rekenmodel zoals gehanteerd in het akoestisch onderzoek, de geluidbelasting vanwege de inrichting wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau opnieuw berekend, rekening houdend met de hogere ligging van deze woning. Uit deze berekening volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van deze woning in de dagperiode niet 40 dB(A) maar 41 dB(A) bedraagt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. Ter zitting heeft het college in dit verband opgemerkt dat, voor zover niet aan de gestelde grenswaarde gedurende de dagperiode kan worden voldaan, maatregelen zullen (moeten) worden getroffen waardoor wel aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Niet gebleken is evenwel dat het college onderzoek heeft verricht naar dergelijke maatregelen. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dat vereist dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten. 2.4. Het beroep is gegrond. Aangezien het aspect van de geluidhinder bepalend is voor de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het gehele besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. 2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland van 18 augustus 2008, kenmerk 2008 008; III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Taal voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009 325-570.